Karel Eykman in gedachten

door dominee Evert Jan de Wijer

Op één van die vele bijeenkomsten van predikanten waarbij zij een voorwerp moesten meenemen dat hen ‘spiritueel had gevormd’, nam ik een foto mee van de Stratemaker-op-zee. Dat viel nogal op tussen al die mooie en diepzinnige dingen die de anderen hadden meegenomen. Ik vond het mooi: die stratemaker in zijn bootje die blijmoedig en elke week weer een steen legde in de zee en verder helemaal niets anders wilde worden ‘in de maatschappij’. Volgens mij is dat een dominee.

Ik werd niet erg begrepen.

Karel Eykman heeft mij misschien wel vooral intuïtief gevormd. In zijn bijbelvertellingen ‘Woord voor woord’, uitgesproken door wie later stratemaker zou worden, zat iets wilds en anarchistisch. Het was kraakhelder dat hij het opnam voor het kind, voor de fantasie en dat je daar maar niet te snel afscheid van moest nemen. Ik merkte het ook in de onrust van de volwassenen om mij heen. Het was de bijbel, dus dat zat wel goed. Maar het kon toch allemaal niet zo kraakhelder zijn en uiteindelijk zo kinderlijk eenvoudig als Aart Staartjes het vertelde?

Dat was het natuurlijk wel. De bijbel ís kraakhelder en kinderlijk eenvoudig in zijn keuzes. Het is vooral de kerk der keurigen die daar steeds weer tegen in verzet komt. Overigens zit er iets bedrieglijks in dat eenvoudige van Karel. Hij studeerde hard en grondig op de teksten en als hij iets niet wist, kon hij altijd bij die andere Karel, Karel Deurloo, terecht. Toen ik een keer met hem samenwerkte rondom de Bergrede, verslikte ik me daar stevig in. Er was niets wat hij niet gezien en overwogen had.

Karel heeft het allemaal aan den lijve ondervonden: de vrijheid en vrolijkheid van de jaren zestig, die bijbels van oorsprong moet heten. Maar ook het verzet daartegen van de kerk der keurigen. Het speelde zich allemaal af in onze eigen Thomaskerk. Er was de vrijheid in de ‘beatkelder’ waar de verzamelde ‘hervormde jongeren’ van Amsterdam hun gang mochten gaan. Nog altijd wordt verhaald hoe de wietdampen uit die kelder naar boven stegen, al hield Karel vol dat hij daartoe de jongeren wel naar buiten stuurde. Met pretoogjes vertelde hij in zijn toespraak bij het vijftigjarig bestaan van de kerk dat archeologen nog voor raadsels zullen staan als zij ooit onder het WTC opgravingen zullen doen en van die merkwaardige doosjes zullen aantreffen. Bij datzelfde jubileum schreef iemand in het Parool dat zij daar in die kelder vrijheid en verantwoordelijkheid had leren kennen en daar Karel nog altijd dankbaar voor was. Ongetwijfeld zal zij daarna nooit meer een kerk van binnen hebben gezien, maar u moet weten dat Gods engelen in de hemel zich blijvend over haar verheugen.

Maar Karel heeft ook die andere kant gezien: de grimmigheid van de kerk der keurigen. De mensen spraken er schande van en al heel snel werd hij als jeugdpredikant ontslagen. Het heeft hem zeer gekwetst. Zelfs als zijn volkstuinvereniging haar vergadering in de Thomaskerk belegde, weigerde hij pertinent ook maar een voetstap in dat vermaledijde gebouw te zetten. Het is allemaal ruim goed gekomen. Mijn voorganger, Ad van Nieuwpoort, maakte een ruim gebaar van verzoening. Natuurlijk kwam hij ook daarna nauwelijks naar de kerk. Maar ‘voor wat dingetjes’ was hij, ook voor mij, altijd wel te porren.

De kerk kon hem gestolen worden, maar de bijbel liet hij zich niet afpakken. Op mijn kwetsbaarste momenten ben ik dat wel met hem eens. Maar op mijn beste momenten denk ik dat er geen tegenstelling tussen die twee zou moeten bestaan. Is de kerk niet iets als een vrijplaats? En laat het dan geen wiet maar wierook zijn dat ons die andere, zo heerlijk nutteloze dimensie van ons bestaan, te binnen brengt? Karel Eykman heeft zijn steentje bijgedragen aan de rimpelingen van de onverschillige zee. God weet worden het jaarringen.

1936
Een keerpunt in de geschiedenis.

Vlak voor de vakantie
is de geschiedenisleraar er wel aan toe.
Vlak voor de oorlog
die tijd daar is hij aan toe.
Over hoe Hitler alvast in Spanje tekeerging
en Tsjechoslowakije om te beginnen in wilde pikken
‘En toen, begin 1936…’

‘Werd Karel Eykman geboren!’, riep ik.
Waarom moest de hele klas nu lachen?
Hitler wist toen nog nergens van
maar als hij dit had geweten
had hij wel anders gepiept.

Eerste gedicht uit ‘Jaarringen’ van Karel Eykman