Beknopte weergave van de verkondiging van zondag 7 maart 2021 door dominee Evert Jan de Wijer in De Thomas. De tekst die centraal stond was Johannes 2: 13-23 waarin Jezus naar de tempel gaat, ziet dat het een plek van handel en commercie is geworden, in plaats van een heilige plek. Hij gooit de tafels om en jaagt de duiven die verkocht worden weg.
De opname van de kerkdienst kunt u hier terugkijken of -luisteren.
Waarom is Jezus eigenlijk zo woedend? Die vraag is natuurlijk zeer ter zake. Kennelijk treft hij om en rond het Pascha een situatie in de tempel aan die hem niet bevalt. Jezus wordt geconfronteerd met de verkopers van runderen en schapen en duiven en de geldwisselaars die daar zaten. Hij ontsteekt in razernij. Vrijwel gedachteloos zeggen of zingen we erachteraan: want mijn tempel zou een huis van gebed moeten zijn. Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt. Zingen omdat ik tot die generatie behoor, die hier onmiddellijk de beelden van Jesus Christ Superstar bij ziet waarbij Ted Neeley als Jezus woedend een aantal duiven uit hun kooien bevrijdt, wat standaards met ansichtkaarten omgooit en moeiteloos de hoge G haalt. Zo snappen we het onmiddellijk: de tempel, dat plaats van stilte en contemplatie, is ten prooi gevallen aan de commercie, aan de wereld. Aan de machten en krachten van de vrije markt en de handel. Een element dat in dit evangelie volgens Johannes nog versterkt wordt door het feit dat Jezus hier spreekt over een handelshuis. De tempel is een handelshuis geworden. Een markt in welzijn en geluk terwijl nergens meer van God sprake is.
De preek is zo ongeveer klaar. Hier zijn wij natuurlijk op tegen. Dat is verwording van waar een tempel, waar een heilige plaats voor zou moeten staan. Het zal, denk ik, enige tijd duren voordat wij in deze kerk een vestiging van de Jumbo kunnen bewonderen.
Toch blijft de nuchtere vraag staan: waarom wordt Jezus nu zo woedend? In de kern is het dit: het gaat hier om een kritiek op heel het religieuze bedrijf als zodanig. Het zou zijn alsof Jezus vandaag op dit moment de Thomaskerk zou binnenstormen en, laat ons zeggen, woedend de Paaskaars omver zou schoppen!
Waar Jezus dus tegen ageert, is een vorm van verwording van de religie. Maar die verwording bevindt zich dus veel dichterbij het hart van ons eigen denken dan een vrij obligaat protest tegen de vercommercialisering van ons religieuze bedrijf. Daar overigens kan ik mij in de postseculiere samenleving trouwens vrij weinig bij voorstellen. Het curieuze verschijnsel van de Amerikaanse TV dominee heeft bij ons in Europa nooit echt post gevat en verder wordt onze eigen Protestantse Kerk in Nederland en Protestantse Kerk Amsterdam toch vooral gekenschetst als een gemoedelijke vereniging van gelijkgezinden die het eerst en vooral heel gezellig met elkaar hebben in een niet zo heel fundamenteel van elkaar verschillende vroomheid en clubgeest. Iets als wij, laatst overgebleven christenen tegen de rest van de wereld. Maar misschien zit daar nu juist het punt.
Het werd een moderne, progressieve student van de oude kerkvader Karl Barth allemaal een beetje teveel tijdens diens college. Het was God voor en na. Jezus Christus dit en dat en hij stelde hem in het vragenuur van het college, waar Barth overigens het meest van genoot, een kritische vraag. ‘Herr Professor, denkt u niet dat God zichzelf ook in andere religies heeft geopenbaard en niet slechts in het christendom? Een goede, scherpe vraag waarvan ik vermoed dat wij dat allemaal, ikzelf niet in de laatste plaats, wel intuïtief beamen. Het antwoord van Barth is verrassend: ‘Nee, God heeft zich in geen enkele religie geopenbaard, inclusief het christendom. Hij heeft zichzelf in zijn zoon geopenbaard’. Het is het evangelie van Johannes in een notendop. In eerste instantie klinkt het allemaal wat vroom en erg orthodox, zoals Barth ook klinken kan en naar mijn gevoel de laatste tijd ook erg wordt geïnterpreteerd. Totdat je het gevoel ontwikkelt hoe kritisch, hoe bevrijdend kritisch een dergelijke boodschap is. Wij hoeven God niet in stand te houden. Het zou ons zelfs heel erg goed doen om daarmee op te houden. Om daarmee radicaal te stoppen. God houdt ons in stand en dat is onze bevrijding. Dat is onze uittocht, dat is onze exodus, uit het gebouw van onze religie. De uittocht uit het gebouw van ons jodendom, ons heidendom, ons christendom. Al onze eigen levensbeschouwingen. Onze parmantige wijsheden. Ons hoogdravende moralisme. Onze veel te zelfverzekerde humanisme of atheïsme. De bevrijding uit al onze eigen maaksels om ons toe te vertrouwen en over te geven aan de handen van God. Om het aan te durven om de sprong te wagen. In zijn handen te vallen en te ontdekken dat we opgevangen werden en niet op de grond te pletter vielen.
De evangelist Johannes is daar vol van. Voller nog, veel voller dan zijn companen in het evangelie Matteüs, Marcus en Lucas. Déze is het! In deze mens van Godswege zien wij God! Daarom plaatst hij deze reiniging van de tempel niet pas aan het einde van zijn evangelie zoals de overige drie doen als onderdeel van zijn intocht in Jeruzalem en zijn lijdensgeschiedenis. Maar Johannes begint daarmee.
Voor Johannes is er geen misverstand mogelijk: Jezus, die lam Gods, is de tempel zelf. Hij sprak over de tempel van zijn lichaam dat na drie dagen herrijzen zou.
Daarmee neemt God het initiatief. Maar wij rijken, ach wij blijken, hard en onverstoord. We willen niet. Wij zijn zo trots op wat wij opgebouwd hebben. Zesenveertig jaar, en eigenlijk nog veel langer, hebben wij aan het gebouw van onze religie, het gebouw van al onze opvattingen en overtuigingen gewerkt. En dat was dan allemaal niets? Dat bleek helemaal niet nodig en onzin? Maar dat christendom van ons dan? Heel die joods-christelijke cultuur, de laatste decennia zo opvallend vaak verdedigd door onverwachte hoeders daarvan? Maar ook de christelijke politiek, de christelijke partij? Onze eigen universiteit? De kerk in de stad die haar eigen urgentie zo hartstochtelijk probeert aan te tonen als pleisterplaats voor de ziel? Het is allemaal goed en best. Maar God woont er niet!
Maar wat moeten we dan? De tempel verdwijnt niet. Ook niet uit het perspectief van de evangelist Johannes. Regelmatig zal Jezus de tempel opzoeken. Maar dan eigenlijk steeds en structureel als een plek waar de Schriften geleerd worden en de toekomst Gods voor de mensen wordt geopend. Een plek waar van ons gevraagd wordt om geen gesneden beelden van God te maken maar te leven en te vertrouwen op de Heer, onze bevrijder, alleen en alleen hem te dienen. Zo zou het kunnen gaan en zo zou het kunnen zijn op een plek als deze: als een huis om op precies dat bevrijdende verhaal te komen. De belofte van de grote ommekeer der dingen en de bevrijding uit de dood.
Deze veertigdagentijd is alleen anders dan andere jaren en we zitten in deze tijd aan de grenzen van het kunnen. Ook voor de Thomas is de vraag: ‘Wat hebben we nog in huis?’
Daarom staan deze veertig dagen bij de Thomas in het teken van oases van hoop in quarantainetijd.
Wees welkom om op adem te komen en bij te tanken. We geven wat woorden door. Maar ook liedjes en beelden van hoop. Kleine woorden en daden van verzet tegenover duivelse verleidingen om alles maar bij het oude te laten en de hoop op beter te laten varen. We vertellen wat ons vertrouwen geeft.