Beknopte weergave van de verkondiging op zondag 18 april 2021 door predikant Evert Jan de Wijer in De Thomas. De tekst die centraal stond was Johannes 21:15-25 waar Jezus drie keer aan Petrus vraagt of hij van hem houdt.
De opname van de kerkdienst kunt u hier terugkijken of -luisteren.
Natuurlijk had het evangelie volgens Johannes bij het Paasverhaal kunnen stoppen. De Heer is waarlijk opgestaan en die boodschap moet overgebracht worden aan de leerlingen. We zouden over kunnen gaan tot de orde van de dag en in zekere zin doen we dat ook. Wat is Pasen uiteindelijk meer dan een kleine rimpeling in ons bestaan? Dit jaar viel me dat des te meer op. Weer waren er geen uitvoeringen van grote Passies. Dingen die men ook ernstig relativeren kan: als een obligaat bezoek van regeringsleiders en zelfbenoemde elite aan de Grote Kerk van Naarden, waar het toch weer vooral gaat om zien en gezien worden. Maar laat dat dan toch tenminste een volstrekt geseculariseerd signaal zijn van een groter verhaal waarin ons eigen, kleine levensverhaal wordt omarmd, al was het maar voor de duur van dat concert. Een enkeling zal er thuis naar geluisterd hebben maar veruit de meerderheid der mensheid zal het geheim van Pasen geheel en al ontgaan zijn. Sinds ik in Amsterdam woon en werk – en ongetwijfeld versterkt door het nu al een vol jaar praktisch online bestaan van de liturgie van de gemeente – is de vervreemding ongeveer compleet. Op Paasmorgen fiets ik langs Bootcamps en fitnessinstructeurs – deze nieuwe priesters der gezondheid en prestatie van de 21ste eeuw – en na afloop van de dienst in een doodstille en weer uitgestorven kerk, staan deze buitensporttempels er nog en weer. Alsof er niets wezenlijk anders is gebeurd. Ook wij gaan weer over tot de orde van de dag en zijn met onze gedachten meer bij de altijd weer miraculeuze wederopstanding van Rutte dan bij de opstanding van de Heer. En dat is niet erg. Daar zijn wij mensen voor. Wij leven nu eenmaal op aarde en het is ook de bedoeling om de aarde trouw te blijven. Maar juist daarom, omdat wij op aarde leven, hier in dit stervend bestaan, neemt de evangelist Johannes zijn pen weer op.
Johannes had zijn slot al geschreven. Twee keer heeft Jezus zich aan zijn leerlingen laten zien na zijn woorden tot Maria van Magdala. Dwars door gesloten deuren heeft hij zijn leerlingen bemoedigd en daarna heeft hij Thomas uitgenodigd om zijn argwaan en vertwijfeling aan de wereld te overwinnen. Nu zou hij zijn boek moeten sluiten en doet dat eigenlijk ook. Hij schrijft het slot dat hij in gedachten had: dat hij nog veel meer had kunnen schrijven over alles wat Jezus heeft gedaan maar dat toch eigenlijk dit boek van hem nu voor de lezers voldoende zou moeten zijn. Maar Johannes is niet tevreden. Er moet nog iets bij. Drie maal is scheepsrecht, nietwaar? En zo volgt een relaas van vissersmannen die uit vissen gaan maar niets vangen. Geen enkel resultaat boeken. Als een dominee op Paasmorgen, fietsend tussen de bootcamps door, zal ik maar zeggen. Als bij uitstek Simon Petrus, toch altijd haantje de voorste, door de leerling die Jezus liefhad, op de verschijning van Jezus aan de oever van de doodszee wordt geattendeerd, bedekt hij als de oude Adam zijn naaktheid en springt hij vol schaamte overboord. Er wordt een maaltijd met brood en met vis gehouden, tot zijn gedachtenis zoals de gemeente dat tot op de huidige dag zal blijven doen. En dat is dan de derde keer dat Jezus aan zijn leerlingen verschenen is.
Maar er is iets. Unfinished business. Er staat nog wat uit. Het verhaal is nog niet uit. Het slot kan nog niet geschreven worden omdat de gemeente, de groep leerlingen rondom Jezus, zo niet aan de wereld kan worden overgelaten. Zij moeten op het spoor van de Messias worden gebracht.
En zo begint na de drievoudige verschijning van Jezus, naar analogie van de drievoudige verloochening van Petrus in de nacht van het verraad, de drievoudige ondervraging van Petrus. Dan zou het scheepsrecht moeten zijn.
Duidelijk is dat de lezer in dit slothoofdstuk van het evangelie volgens Johannes teruggebracht wordt naar die andere nacht. Die nacht vol verraad en loochening. Het kolenvuurtje waaraan Simon Petrus zich warmde, smeult als het ware nog na aan de oever van de doodszee waar de opgestane en zijn leerlingen nu brood en vis met elkaar gedeeld hebben. Het moet verder in deze wereld. Maar hoe? In welk spoor moeten de leerlingen gaan, Simon Petrus voorop? Van dat onderzoek krijgen wij nu verslag in deze scherpe dialoog tussen Jezus en Petrus.
Opvallend daarbij is dat Jezus hem niet langer aanspreekt met de naam Simon Petrus maar als Simon, zoon van Johannes. Hij zou Simon Petrus zijn. De rots waarop de gemeente gebouwd zou worden. Maar dit is het moment om door te vragen naar dat fundament. Denkt Simon van Johannes dat hij in staat is om Jezus lief te hebben, meer dan anderen, meer dan zichzelf? Dat hij daartoe de mogelijkheden, het idealisme, de aanleg, de bijzondere begaafdheid heeft? Maar Simon wordt verwezen naar het bestaan van anderen: weid mijn lammeren! Een mens van vlees en bloed zal dat vaker moeten horen. Misschien wel zijn leven lang. En zo klinkt het een tweede keer en een derde keer, totdat er iets bij Simon breekt: ‘Gij weet alles, Heer, gij kent mijn zitten en opstaan. Weet nu onderhand dat ik u liefheb met de wanhoop van de liefde.’ De nacht is terug. De nacht van de ontkenning. De nacht van het verraad. De nacht dat Simon van Johannes niet de hoeder van zijn broeder bleek. Maar waar toen de drievoudige vraag of Simon Jezus kende, liefhad, stukliep op de nacht, gloort nu het licht van een nieuwe morgen. Er is een mogelijkheid om het volgelingschap van Jezus niet te gronden op eigen kracht en vermogen. Op bijvoorbeeld enig talent daarvoor of bijzondere vroomheid. Maar om de grond, de rots, de basis daarvan te grondvesten op de roepstem van God. Om niet Simon van Johannes te zijn maar Simon Petrus. Simon Petrus opnieuw.
Dat betekent allereerst dat je niet uitgaat van je eigen kracht. Van je eigen autonomie. Dat je niet langer gelooft in onze hedendaagse bootcamp van onze zelfontwikkeling en zelfverwerkelijking. Dat je hun hevig schreeuwende en opjagende hogepriesters even laat voor wat ze zijn. Jezus voegt Simon toe dat hij maar ging waarheen hij wilde, toen hij jong was. Daarin proeven we inderdaad iets van het idealisme van onze jeugd. Wie maakte ons wat? Wat konden we eigenlijk niet? De hele wereld lag voor ons open. Maar eenmaal oud, zal een ander je brengen waarheen je niet wil. Algemeen wordt aangenomen dat de evangelist Johannes hier refereert aan de marteldood die Simon Petrus zal sterven en dat lijkt mij moeilijk te ontkennen, zeker omdat Johannes hier nadrukkelijk naar verwijst.
Maar de vraag is of hier niet naar meer en eigenlijk iets veel universelers verwezen wordt. Dat dit de weg van het volgelingschap van Jezus is. Wij zullen niet de weg van Kaïn, de eerste mensenmoordenaar, gaan. De mens die zich retorisch afvroeg of hij zijns broeders hoeder was. De mens die ging waarheen hij maar wilde. Petrus is, als het ware als een nieuwe Adam aan land gekropen. Nu is het zaak dat hij als mens de goede afslag neemt. Het kan Kaïn zijn. Het kan Abel zijn. Aan wie geeft hij de voorrang? Aan zichzelf of aan zijn broeder? Voorbereid door de drievoudige opdracht tot het hoeden van de anderen, wordt Simon Petrus nu definitief gevraagd, in navolging van die mens die zichzelf geheel en al wegschonk, de ander structureel voor te laten gaan. Simon Petrus zal de gemeente voorgaan op de weg van Abel.
Dat kan inderdaad betekenen dat je de marteldood sterft. Niet als een begerenswaardig streven. Of omdat God zo graag bloed wil zien. Maar als uiterste consequentie van een zichzelf wegschenkend bestaan. Omdat je bijvoorbeeld gelooft dat zelfs de mislukking in de ogen van deze wereld, vruchtbaar kan zijn. Zoals het graan sterven moet, wil het veel vrucht voortbrengen. Maar er blijkt ook een leerling te zijn, de leerling die Jezus zeer liefhad, die zal blijven leven in deze verwachting. Natuurlijk is ook hij gestorven. Dat is de misvatting van de leerlingen en broeders om hem heen. En bovendien, wie messiaans leeft, sterft duizend doden, ook al word je nog zo oud. Eelt op je ziel krijg je zo nooit.
De evangelist Johannes kijkt zijn evangelie nog een keertje na. Hij heeft zijn instructies voor de gemeente gegeven. Zij zullen leven in het spoor van de messias. Zij zullen de weg van Abel gaan, niet die van Kaïn. Het leven zal daarmee niet makkelijker worden. Maar het is wel een weg om te gaan. Het boek kan nu echt dicht. Het slot kan geschreven worden. Opnieuw, hij had nog wel meer kunnen schrijven. Alle boeken van de wereld zouden het niet kunnen bevatten. Misschien zal de wereld het wel nooit kunnen bevatten. Maar dit boek. Dit zoete boek. Dit boek van de wegschenkende liefde en het vertrouwen dat daarmee het leven terecht komt, dat zou voldoende moeten zijn. Dit is waar. Dit rijpt ons tot vrucht.
Trouwe God,
Wij danken u
voor de reisgenoten
op onze weg
door het leven,
voor de mensen
die met ons
mee oplopen,
vragen
wat ons bezig houdt,
zorgen voor onze ziel,
brood met ons delen.
Wij danken u
als in hun
aanwezigheid
soms even
Jezus uw Zoon oplicht,
de levende
die bij ons is
waar wij ook gaan
of staan.
Wij bidden
dat wij ons
niet te zeer
laten beheersen
door ons denken
dat steeds bezig is
met meten en weten.
Want alleen het hart
kan de opgestane
zien,
de dimensie
van de liefde
opmerken
die ons draagt,
ook door de dood.
Wij bidden
voor alle mensen
die op dit moment
maatschappelijk
met hun ziel
onder hun arm lopen
en niet weten
hoe verder.
Mensen
in de politiek
van wie het verhaal
deze week
lijkt te zijn
vastgelopen,
mensen
in bedrijven
en organisaties
die ineens geen
succesverhaal
meer hebben
door de pandemie,
maar ook
mensen verder weg
in Brazilië,
waar het
Corona-beleid
zo dodelijk is.
Mogen zij
reisgenoten vinden,
mensen
met aandacht
en een ander
verhaal,
een verhaal
van liefde en trouw,
kome wat komt,
in de Geest
van de opgestane.
Wij bidden
voor mensen
die persoonlijk
met hun ziel
onder hun arm
lopen,
omdat zij
geconfronteerd zijn
met de kwetsbaarheid
van hun eigen
lichaam
of met de
sterfelijkheid
van een dierbare.
Dat hun vragen
en niet-weten hoe verder
tot een kiertje worden
waardoor zij
de opgestane
opmerken
vlak naast hen,
liefdevol
en dragend.
Onze Vader, die in de hemelen zijt;
Uw naam worde geheiligd.
Uw koninkrijk kome.
Uw wil geschiede,
gelijk in den hemel, alzo ook op aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren.
En leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de boze.
Want van u is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid
tot in eeuwigheid.
Amen.