Beknopte weergave van de verkondiging op zondag 25 april 2021 door predikant Evert Jan de Wijer in De Thomas. De teksten die centraal stonden waren Ezechiël 34: 1 – 10 en Johannes 10: 1 – 16. De tekst uit Ezechiël gaat over de slechte herders die niet goed voor hun vee zorgen. In Johannes lezen we juist over Jezus die zichzelf met een goede herder vergelijkt.
De opname van de kerkdienst kunt u hier terugkijken of -luisteren.
Dat kan je in één keer overkomen. Dat je er genoeg van hebt. Dat je het moe bent geworden om altijd maar weer je eigen weg te zoeken. Altijd maar weer je eigen project te zijn. Autonoom. Onafhankelijk. Vrij. Ooit vierde je daar het hoogfeest van. Iemand vertelde me hoe ze op haar eerste studentenkamer in de stad een klein dansje maakte. De stad lag aan haar voeten. Ze zou het helemaal gaan maken. De universiteit zou haar daartoe het benodigde gereedschap leveren. Nu zou het gebeuren. In haar geval is dat zeker ook gebeurd. Nog altijd leeft zij bij het adagium dat een slimme meid op haar toekomst is voorbereid, Nog altijd, zo valt te vrezen, moeten met name meiden dat doen. Maar bij uitstek haar overkwam het een keer tijdens een kerkdienst dat een oud lied, waar zij eigenlijk behoorlijk gemengde gevoelens bij had, haar in één keer midscheeps raakte:
‘De Heer is mijn herder!
’k Heb al wat mij lust;
Hij zal mij geleiden
naar grazige weiden.
Hij voert mij al zachtkens
aan wat’ren der rust.’
Ooit ervoer zij deze tekst en ook zijn melodie als akelig passief, ouderwets. Maar nu, zo voelde zij, riep het lied precies in deze combinatie van tekst en melodie, een verlangen op. Er lonkte iets als veiligheid en vertrouwen. En stel nu toch dat je je daaraan zou durven overgeven. Dat je daarop durfde te vertrouwen. Eigenlijk eerder ondanks, dan dankzij je hele assertieve socialisatie richting autonomie. Diep van binnen wilde ze eigenlijk alleen maar dat zijn: een schaapje van de Heer. Nou ja, snel weer vergeten en je vergeet het ook weer snel. Daar kun je niet mee aankomen in alle scherpte van de stad!
Het lijkt er wel op alsof de evangelist Johannes de lezer af en toe dergelijke oases, dergelijke grazige weiden, gunt. Bij uitstek bij hem is er af en toe een pas op de plaats. Een verwijlen bij wie Jezus wil zijn. Iets dat in zijn evangelie uitgedrukt wordt in een aantal ‘Ik ben’ betogen: ik ben het brood van het leven. Ik ben het licht van de wereld, de wijnstok, de weg en hier in ons gedeelte van het evangelie, de deur, de goede herder. Toch zijn deze beelden bij Johannes nooit los verkrijgbaar, zoals we ze ooit, overigens in een ver verleden, op reclamezuilen bij spoorwegstations aantroffen. Deze uitspraken worden altijd gedaan in een bepaalde context en daar horen wij ook een echo van in dit Schriftgedeelte. Er is niet enkel een goede herder. Er zijn blijkbaar ook dieven en rovers. Huurlingen zonder hart voor de zaak. Die vluchten bij de eerste, beste bedreiging en de kudde aan de wolf overlaten. Wisten we niet van het hoofdstuk daarvoor, dan zouden we niet weten wat daarmee wordt bedoeld. Maar Jezus heeft hier net een conflict achter de rug, bij uitstek in Jeruzalem, met de religieuze en politieke leiders van zijn tijd, de Farizeeën. Maar ook de tirade van de profeet Ezechiël, over de slechte, perverse herders, ademt in eenzelfde context. Ezechiël is een priester uit Jeruzalem en zijn kritiek is eveneens grootstedelijk. Iets dat overigens nog wordt benadrukt door het feit dat het woord voor schaapskooi dat in het Johannesevangelie wordt gebruikt en ook het Hebreeuwse equivalent, eigenlijk exclusief voor het voorhof van de tempel wordt gebruikt en niet zozeer een agrarische terminus technicus is voor schaapskooi. Kortom, ondanks de op het eerste gezicht pastorale metaforen die hier worden gebruikt, staan deze verhalen wel degelijk onder een politieke hoogspanning. Tegenover het slechte leiderschap van mensen die wel deze verantwoordelijkheid dragen, staat het goede leiderschap, het werkelijke herderschap van de Heer.
In het verhaal dat net aan ons evangelie gedeelte vooraf gaat, vallen de Farizeeën over het feit dat Jezus op sabbat een blindgeborene geneest. Een rel volgt. Maar opmerkelijk genoeg vindt deze discussie niet plaats met Jezus, zoals in de overige evangelies, maar met deze pas genezen blindgeborene. Die rel loopt zo hoog op dat deze blindgeborene, verbannen, uit hun midden wordt geworpen omdat hij zich cynisch afvraagt wie hier nu eigenlijk blind is voor wie Jezus wil zijn: hij, de blinde van geboorte af aan of zij die geacht worden ergens een visie op te hebben? Een opmerking met een hoog Louis van Gaal karakter met een navenante explosieve afloop.
Met andere woorden: wie de goede herder, wie de goede leider is, dat wordt niet door henzelf uitgemaakt maar door de schapen. Hij herkennen de stem. Of zoals Huub Oosterhuis het ergens nog veel mooier zingt: ‘blinden herkennen de hand – dovemansoren verstaan Hem’. Niet zomaar mensen, maar de mensen van onderop, de slachtoffers van de maatschappij, zij veren op. Zij horen zijn stem en weten, zo resoneert het diep in hun hart, dat zij hem kunnen vertrouwen. Zij kunnen op hem aan.
Wie dus een goede leider is, wie de goede herder is, dat wordt door anderen bepaald. De ander maakt dat uit. Dat doe je niet zelf. Dat is natuurlijk heel verwant aan wat in die gelijkenis gebeurt die we zo ongeveer de locus classicus kunnen noemen van het verhaal over de liefde tot de naaste: de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Uiteindelijk maakt ook daar het slachtoffer uit, de zwaargewonde langs de kant van de weg, wie voor hem de naaste is geweest. De schapen weten wie voor hen de goede herder is geweest. Hij heeft hen gezocht toen ze verdwaald waren. Hij heeft hun wonden verbonden. Hij staat voor hen in als de nacht valt en laat hen niet over aan de wolven. Hij zet zijn lijf en ziel voor hen in. Voor dit geheim van Gods liefde werden de ogen van de blindgeborene geopend.
Nu is het probleem dat het evangelieverhaal van vandaag iets evidents lijkt te hebben. Natuurlijk en bijna vanzelfsprekend herkennen de schapen de stem van de goede herder. Het probleem – zo erkenden wij tijdens het meelezen afgelopen week – is dat dit voor ons zo helder niet is. Wij verliezen ons eindeloos in nuances. Soms vinden we eens wat. Maar dan komt die eindeloze lawine van informatie weer over ons – de manische meningenmachine, noemde onze koning dat welsprekend – en dan weten we het eigenlijk niet meer zo zeker. We hadden gedacht dat die-en-die een goede herder zou zijn. En dat had hij of zij ook echt beloofd. Dan werd ronkend over nieuw leiderschap gesproken. En daar gingen we dan op stemmen. Maar dan werd het toch snel weer het oude liedje. Laten we de messen maar niet zo diep in een oude leider steken. Want we moeten nog wel met hem regeren. Dan doe je er goed aan om toch maar mee te doen met het collectieve geheugenverlies rondom gerechtigheid, actief of fysiek. En maakten de afgelopen verkiezingen niet in ieder geval duidelijk dat zeer van elkaar verschillende schapen ook zeer van elkaar verschillende meningen hadden over zeer van elkaar verschillende leiders?
Wat uiteindelijk in onze lezing bepleit wordt, is om te vertrouwen op een gut feeling. Je voelt het aan je water: deze is te vertrouwen. Deze gaat voor je door het vuur. Hij zal zich met lijf-en-ziel voor je inzetten. Ik weet niet goed of dit inderdaad niet verder kan komen dan als een soort intuïtie. Ineens herken je hem. Hoor je zijn stem. Het is het familiefluitje dat je met elkaar uitwisselt, zoals iemand het zei. Je hoort het en herkent het onmiddellijk: goed volk. En de behoeftigen, de slachtoffers, zij horen het het eerst. Zij zien het al van verre. Zij herkennen de hand.
En wie dat dan zijn? Ach, ze willen er ook wel eens uitzien als op het oog zeer geslaagde exemplaren die kunnen terugzien op een succesvol bestaan. Maar dan hoor je zo’n oud en vergeten en versleten liedje. Zo’n liedje waar je eigenlijk altijd een beetje om moest lachen. Zozeer behoorde het tot de uitzet van oma. Maar dat liedje hoor je dan. En dan is er ineens dat verlangen om zo beschermd en veilig te zijn. Dat iemand je hoedt en voedt en brengt naar de bronnen. En dat jij eigenlijk zo’n schaapje zou willen zijn.