Beknopte weergave van de verkondiging van zondag 28 februari 2021 door dominee Evert Jan de Wijer in De Thomas. De tekst die centraal stond was Marcus 9:2-13 waarin Jezus met zijn leerlingen een berg op ging en daar Mozes en Elia ontmoette.
De opname van de kerkdienst kunt u hier terugkijken of -luisteren.
In dit gedeelte gunt Marcus zijn lezer een inkijkje. Eigenlijk wel meer dan dat: een diep inzicht. De lezer, wij, wij worden in staat gesteld om Jezus in één keer in zijn ware gedaante te zien. Zoals hij werkelijk is. Precies in het juiste licht, licht hij voor ons op.
Toch stelt Marcus ons ook een lastige vraag. Een vraag die misschien ook wel gesteld kan worden aan de manier waarop wij anderen zien. Zien wij eigenlijk ooit iemand in het ware licht? Werkelijk op de manier waarop zij, waarop hij is? Of is het – om toch maar een term uit de psychologie te gebruiken – altijd een projectie? Zoals jij hem of haar wil zien? Dat is natuurlijk absoluut niet de intentie van die opmerking waarmee ik begon. Eerder heb ik de indruk dat precies dat moment wordt omschreven dat je de ander echt even ervaart zoals hij werkelijk is. Als een openbaring. Met inbegrip ook van alle vreemdheid en eigenheid die blijft, ook al ben je al jarenlang bij elkaar. En dat precies dat het reden is waarom je van hem, van haar houdt. Het is iets als in dat lichte liefdesgedicht van Cees Buddingh:
als mijn vrouw met de bus naar de stad gaat
hoop ik altijd dat ze halte ziekenhuisplein instapt:
dan kan ik haar net zolang nakijken
als wanneer ze halte vogelplein neemt
en zie ik haar bovendien nog een keer
voorbijkomen in de bus
Het is dat: dat je haar even voorbij ziet komen in haar eigenheid. Zonder jou. Zonder die toch altijd wat noodzakelijke aanpassing aan de ander. En dat je je daarop verheugt. Dat je haar graag zo nog eens een keer wilt zien. Vanaf halte ziekenhuisplein. En dat je dan weer helemaal weet waarom je ook alweer zo van haar of van hem hield.
Marcus stelt hier aan de orde dat de leerlingen van Jezus eigenlijk niet zien wie Jezus werkelijk is. Jezus vraagt aan de leerlingen wie de mensen zeggen dat hij is. En dan, pijnlijker en persoonlijker; wie zeggen jullie zelf dat ik ben? Petrus, het eeuwig beste jongetje van de klas, antwoordt: ‘Gij zijt de Christus.’ Toch begrijpt Petrus niet wat dat inhoudt en welk lijden Jezus te wachten staat.
De bedoeling van Marcus is duidelijk. Wij moeten Jezus zien en liefhebben in zijn ware gedaante. Wat hij werkelijk voor ons wil zijn. Maar Marcus is natuurlijk uitermate kortaf rondom het gedrag en de opmerkingen van de leerlingen, met name Petrus. Zij zijn ziende blind. Zij zijn slechts bedacht op de dingen van de mensen.
Jezus zegt steeds iets wat je niet wilt horen. Waarover hij het niet mag hebben. Want dan is het mooie eraf. Dan ontwaken wij ruw uit onze droom. Maar de vraag is natuurlijk wel waarom hij dat steeds zegt. Waarom hij het steeds moet verpesten. Waarom hij het maar steeds over dat lijden, de vernedering en de dood heeft. En dat dat moet. En de opstanding daaruit. Maar daar snappen we al helemaal niets van.
Het gaat hier om een beslissing. Een beslissing die steeds vastere vormen krijgt. Dit is de weg! Dit is de messiaanse weg. Dat is niet een weg die het lijden opzoekt. Maar het is wel een weg die het lijden niet schuwt. Of beter gezegd: weet dat het lijden, dat de dood en de verachting, een consequentie is van een leven, een messiaans leven. Een leven in tomeloze liefde. Dat roept woede op. Weerstand. Verzet van wie hoog te paard gaat en goed gezeten is. Want de weg van de Messias is geen tandeloze, geen gevaarloze weg. Ook niet in politieke zin. ‘Christus wandelt in de straten en armen zoekt hij op – arm als Job.’
Maar Marcus houdt wel goede hoop. Hij blijft hopen dat wij Jezus willen gaan zien in dat licht. Want als wij werkelijk bereid zijn om hem in dat licht te zien, dan worden ook wij bevrijd. Want dan komen wij niet langer in verzet tegen zijn lijden, zijn verwerping en zijn dood. Maar dan staken wij ook ons verzet tegenover zijn opstanding na drie dagen. Dan gaan wij – in samenspraak met Mozes en Elia – inzien dat de Messiaanse weg een begaanbare weg is. Een uittocht. Een bevrijding. Dat onze moeite, onze pijn, niet vergeefs zal zijn omdat wij precies zo het beloofde land bereiken. Of zoals Barnard het zoveel mooier zegt in zijn lied: ‘de vergeefsheid is vergeven, alle dagen zevenmaal zevenmaal’.
In alle eenzaamheid krijgt de profeet Elia een nieuw perspectief aangereikt. Je bent niet alleen. Er zijn er meer die hun knie niet gebogen hebben voor de verering van het bestaande. Er zijn er meer die uitzien naar de wereld die komt. Dan krijg je toch even voor ogen hoe de machthebbers daar uiteindelijk over zullen struikelen en vallen. Ook al lijken ze het nu volledig voor het zeggen te hebben. Elia krijgt even de wereld te zien in een ander licht. In het ware licht en niet in zijn, uiteindelijk ook depressieve perspectief. De leerlingen overleggen – zo staat geschreven – wat dat betekenen mag, dat opstaan uit de doden. Na dat goddelijk conclaaf, dat hemelse leerhuis op de berg, richten de leerlingen even hun eigen bijbeltafel op. Daar begint het. Dat je jezelf in ieder geval de gedachte toestaat dat er misschien wel meer te zeggen is over leven en dood dan wat jij je er steeds bij voorstelt en waarin je je steeds maar weer vastdraait en wat je uiteindelijk ook blokkeert. Dat je het probeert te zien zoals je soms zomaar je geliefde kan zien. In het ware licht.
Deze veertigdagentijd is alleen anders dan andere jaren en we zitten in deze tijd aan de grenzen van het kunnen. Ook voor de Thomas is de vraag: ‘Wat hebben we nog in huis?’
Daarom staan deze veertig dagen bij de Thomas in het teken van oases van hoop in quarantainetijd.
Wees welkom om op adem te komen en bij te tanken. We geven wat woorden door. Maar ook liedjes en beelden van hoop. Kleine woorden en daden van verzet tegenover duivelse verleidingen om alles maar bij het oude te laten en de hoop op beter te laten varen. We vertellen wat ons vertrouwen geeft.